zaterdag 26 september 2009

Tonnis Oosterhof

2: "De zee in de kwal roept o"

{Robuuste tongwerken,} een stralend plenum

De derde bundel van Tonnus Oosterhoff, {Robuuste tongwerken,} een stralend plenum, verscheen in 1997. De complexe titel - met haakjes en komma - is ontleend aan een artikel uit De Volkskrant over een kerkorgel. Het omslag van de bundel draagt dan ook een afbeelding van het orgel uit de Grote of Jacobijnerkerk van Leeuwarden. Oosterhoffs voorgaande bundels waren hier en daar nog conventioneel in rijm- en versvorm. Hier wordt echter meer zichtbaar van het typografische idioom van deze auteur.

Zijn eigen stijl komt steeds meer naar voren en daaruit spreekt een zucht tot vrijheid, speelse invallen, variaties, levendigheid. De vorm van het gedicht, het uiterlijk ervan, speelt een steeds grotere rol en komt onder andere tot uiting in het gebruik van grote en kleine letters, cursieve letters, driehoekjes, inspringingen en zeer afwijkende spatiëring, waardoor soms grote witte plekken in de regels ontstaan. Maar ook de teksten zelf zijn variabel in lengte, opbouw en inhoud. Een vergelijking met Paul van Ostaijen ligt dan voor de hand, maar ook met de dichters van het tijdschrift Barbarber. Net als in zijn vorige bundel komen regelmatig neologismen (nieuwvormingen) voor, evenals ongebruikelijk woordcombinaties en -afleidingen. Het postmodernisme in de dichtkunst onderscheidt zich door het gebruik van citaten (intertekstualiteit): alles is al eens gezegd, wat nieuw is, is in feite een variant op oude kost en oude kost is er dus om geciteerd, veranderd, binnenstebuiten gekeerd te worden. Het lijkt erop dat Tonnus Oosterhoff deze mening deelt.

Overdag slaap ik, kerkuilste in een welluidende streek.
(p. 6)

In deze bundel schrijft Oosterhoff over het bewustzijn en het verlies daarvan.

Op een dag ben ik het kwijt het vermogen, het bewustzijn,
de neiging, het evenbeeld
de duivige duizel

(p. 7)

Oosterhoff incorporeert in zijn gedichten teksten die kunnen worden aangetroffen op borden langs de weg.

Op elke tafel ligt, de hoekpunten vrijlatend, een bladgroen kleedje.
De menuklemmen - Wij doen ons best voor u / Verwarmd terras - zijn
overtollig. Het ontbijt is zelf halen.



Soms wordt een flard van een conversatie of een korte opmerking ingevoegd:


De blinden (Daar heb je ~!). In processie, begeleid door
begeleiders.

(p. 9)

Waarbij het laten begeleiden plagerig door begeleiders gebeurt. Deze poëzie staat lijnrecht tegenover emotievolle gedichten zoals die van Anna Enquist. Hier wordt geobserveerd, geciteerd, uitgelegd, gespeeld met woorden, vormen en betekenissen. Als er emotie is, is die goed verborgen. Er is vooral verwondering en plezier. Als er een ik-figuur optreedt in de gedichten, is het in een laconieke conversatie of beschouwing:

'Dankbaarheid is mijn aard niet.'
'Nee, dankbaarheid is je aard niet,
maar je hebt tenminste karakter.'
'En hangwangen.' 'En hangwangen.'
'En hangbillen.' 'En hangbillen.'

(p. 14)

Bovenstaande regels herinneren aan parlando-gedichten (zoals die van C. Buddingh'). In een ander gedicht lijkt Oosterhoff iets prijs te geven over zijn werkwijze:

'Zit je stomweg uit de Handelspost over te schrijven?'
'Niet goed?' 'Nou ik schrik er een beetje van.
Is het om de verhuizing?'

Er is zoveel dat me pakt. Alles interesseert me.
Ik hoor alle ritmes, ritmes in alles. Beteken zin

(p. 15)

Maar schrijft Oosterhoff hier over zichzelf? Wie zal het zeggen? Hij citeert overigens niet alleen kranten, ook zichzelf: hele regels worden herhaald (zoals die over de hangwangen en hangbillen). In de parlando-toon herhaalt hij woorden, zoals mensen dat in een gesprek ook vaak doen:

maar nu dit zo
weet ik met de dood is er niets meer weet ik
zeker weet ik.

(p. 17)

De tegenstelling tussen echt en onecht, wat geschreven is en wat ongeschreven blijft, speelt een grote rol, zoals in het gedicht over Wally, die het zelf een 'goed, raak, persoonlijk' gedicht vindt:

We schrijven Wally is superfors. Ze staat
naakt voor het raam. Voor het laatst ongesteld.

'Hee! Helemaal niet waar! Nu moeten jullie
mijn naam veranderen.' Geschrokken
de hand voor de doodgrijze rok.

We doen wat ze zegt; het is niet meer verzonnen.

(p. 21)

In het gedicht 'Hersenmutor' worden niet alleen in de titel woorden verdraaid en letterlijk en verkeerd vertaalde Engelse frasen gebruikt om de ernst van de hersentumor aan te geven. Een hersenmutor is daarbij een mutaties makend instrument.

Vrijdom van gebrek en meningsuiting.
Ik sleep het me voor
Met de mutor de reclame in.


Oosterhoff gebruikt half afgemaakte zinnen en namen van bekende kunstenaars, zoals de filmregisseur Truffaut:

Ik lach te
(Onthoud dit maar. Jam dit maar. Roffel dit maar.
Ook een matige Truffaut is een goede.)

Het is zo geplekt, poëzie.

(p. 27)

Waarbij geplekt voor plaatsgebonden staat. Daarnaast zijn er associatieve gedichten met korte regels en eenvoudige woorden:

Werkelijk Toet. Afscheid doet. Pijn dalende kwint.

(Elke traan was één in boterbon kamertemp Holland.)

(p. 33)

Het omkeren van woorden en begrippen werkt als een echo in het gedicht 'In de kwal roept de zee'. Het geeft daarnaast nog een visie op het romantisch dichterschap, dat traditioneel 'o' als aanroep hanteerde.

O, roept de zee in de kwal.
De zee in de kwal roept o
o
o
De zwevende mond legt zich aan
om de infinitief, o, o, roepdrinkt o.

In lange prozagedicht 'Meneer met Pinksteren' zegt Oosterhoff eerst dat die meneer in wezen niet bestaat, maar dat het gaat om zekere 'Oosterhoff', die paddestoelen heeft gegeten. Paddo's waarschijnlijk, want hij staat onder invloed en komt tot vreemde en gewone dingen. Hij bladert met genegenheid door een bundel van de dichter J.H. Leopold, hij citeert zelfs een gedicht van deze inmiddels klassieke dichter, die een immense hoeveelheid onvoltooide gedichten naliet, die in druk verschenen zoals ze werden aangetroffen: losse woorden, onaffe regels, open plekken. Alsof het gedichten van Oosterhoff zelf zijn, kortom:

O, denkt O, kon dit maar eigen maaksel zijn: het zou mijn werk net
dat beetje extra geven dat het nu voorgoed moet missen.

Bij sommige SCHETSEN EN FRAGMENTEN nu komt het O voor dat hij
Leopold door meneer heen leest.

Het gedicht geeft een Oosterhoff-verklaring voor al die lege plekken in de onvoltooide gedichten: de gedichten zijn wel degelijk af en al het wit wordt veroorzaakt, doordat we de gedichten als een landschap zien, van boven bekeken, als vanuit een vliegtuig. De witte plekken worden veroorzaakt door de wolken en nevelslierten die de tekst aan ons oog onttrekken:

Eindelijk heeft meneer een eigen vlietende én terug te vinden vorm.
(p. 43)

Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen

Postmodernisme of geen postmodernisme, Oosterhoff bewees met zijn nieuwe bundel in 2002 dat lang nog niet alles eerder was gedaan. Zijn bundel Wij zagen ons in een grote groep mensen veranderen (2002) werd door De Bezige Bij uitgegeven en voorzien van een CD-rom met 'bewegende' gedichten, zoals Oosterhoff dat zelf noemt, en met muziek. De rol van de typografie is daarbij natuurlijk van het grootste belang en daarmee speelt Oosterhoff verschillende spelletjes. Zo lijkt het in deze bundel of de lezer beschikt over een tweedehands exemplaar, waarin de vorige bezitter allerlei opmerkingen met de pen heeft bijgeschreven. In wezen zijn deze aantekeningen meegedrukt met de rest van de tekst. Zie bijvoorbeeld het gedicht dat begint met de regel 'Je bent (net als) een zieke beuk je blad'. De tekst in gereproduceerd handschrift (dwars door de rest van de tekst) staat er een paar keer achter elkaar, alsof het strafregels zijn, of een refrein:

De graficus is als een merel
die zingt in de top van een boom

(p. 10)

Het gedicht zelf telt maar vijf regels, maar we zien drie keer dezelfde tekst, steeds met andere doorhalingen, waarbij de laatste keer het hele gedicht opnieuw geschreven is. Dit lijkt dus een kladversie van het gedicht, zoals het uiteindelijk in de bundel terecht zou moeten komen, maar in plaats van een nette gedrukte versie, krijgt de lezer die laatste kladversie voorgeschoteld. Het gedicht wordt getoond in een onvoltooide versie, wat impliciet geldt als een uitnodiging om zelf de andere gedichten in de bundel onder handen te nemen. Er is ook een gedicht voorzien van een voetnoot. Met een sterretje wordt vanuit het gedicht naar deze noot verwezen en die bevat een Amerikaans artikel over de verschijningsvorm en leefwijze van een parasietensoort.

Dit heb ik uit het persbericht* gelichtbijld:
We think the eyes are important to find the female, at least at short range

en

Dat groen, dat voor inslapen
(p. 13)

Er is ook een ode aan Lucebert

Lucebert is godbetert
god ver beter mijn beste
ik zeg om te communiceren
niets om te communiceren

(p. 19)

Pagina 35 en 36 van de bundel bevatten geen tekst, maar notenschrift, met het advies: 'hoor dit eerst'. Dat kan door de CD-ROM af te luisteren. Die bevat een uitvoering van deze muziek, waarbij het gaat om Inventio No. 2 van Johann Sebastian Bach (1685-1750). De tekst erna is een driedelig gedicht, een conversatie, die begint met het beeld van een schommel:

dat is waar daar stond een appelboom die later is gerooid, hij had
een ziekte en dat gele ding daar aan die tak dat was
zo'n schommel
wat zeg je?
zo'n plastic schommel
peuterschommel waar je niet uit vallen kan een plastic
broek een soort Gods hand maar dan voor kleintjes.

(p. 37)

In het tweede deel van dit lange gedicht blijkt de jongen van die schommel uit het zicht te zijn geraakt en bij toeval op televisie te zien in een reportage over Alicante. Het laatste en derde deel zal waarschijnlijk ook over hem gaan: zijn naam wordt niet genoemd. Hij ligt in het ziekenhuis, na een poging tot zelfmoord: hij leeft nog verder in het filmpje van de schommel en de reportage uit Alicante.

de nek is volgens de ziekenhuisarts niet gebroken asphyxie
maar niet gebroken

achter in de keel zit een klein doosje met juwelen levenskracht
je maakt het open door te trekken aan de tong

(p. 40)

Oosterhoff zit niet verlegen om onderwerpen. Zo is er een gedicht over DNA en travestie en geslachtsverandering:

Ze kleurt haar nagels met autolok, de she-male,
wacht op het DON'T WALK licht, dan gaat hij.
Naar De Graaffs idee lacht ze, de 'vriend' 'ziet' 'een traan',

zelf weten doet niemand iets.

(p. 44)

Het is een commentaar op een televisie-uitzending van de omroep BBN, waarin allerlei zaken worden aangeroerd, zoals: waarom er geen kinderen worden geboren.

'Bij meneer functioneert slechts één teelbal.
De andere is wat mij noemen een haneëi.'

Al mijn verDNAeringen voor stro-poppen. Ons gebots in bed
een rinkelende cimbaal. De liefde beweegt zon en sterren
maar de mijne brengt niets naar de overkant.

(p. 45)

In het laatste gedicht in de bundel zijn open plekken gelaten, die overigens alweer zijn ingevuld in dat gereproduceerde handschrift. Het gaat om een barbecue:

Het vet rookgordijn
trek je met één man niet open
het is bestikt
met ades


Op de open plek zijn drie varianten aangegeven om het woord af te maken, respectievelijk met 'galopp', 'broch', en 'H'.

Toe breek mijn huis af,
ik ben ten dode. Wereld!
Langsgeworpen modderkluit
Dan houdt dit huis het langer uit

(p. 48)

Hier doorheen is geschreven: 'Ach wie nichtig, ach wie flüchtig', drie maal achtereen. Daarmee besluit deze ongebruikelijk vormgegeven bundel gedichten. De bij deze bundel behorende CD-ROM bevat enkele andere gedichten dan in de bundel. Deze gedichten zijn interactief, bewegend, in Flash uitgevoerd. Ze verlopen meestal cyclisch, kunnen steeds weer achter elkaar gelezen worden, vervloeien; het beeld rimpelt en golft. Woorden, letters en regels verschijnen en verdwijnen weer.

Geen opmerkingen: