woensdag 30 september 2009

in de pers; Vrouwkje Tuinman


Het is hier geen hotel


De andere Vrouwkje Tuinman

Vrouwkje Tuinman staat bekend als actieve podiumdichteres van toegankelijke snit. Maar in haar nieuwe bundel voert een contactgestoord alter ego de boventoon.

Vrouwkje Tuinman maakt deel uit van de Utrechtse kring van dichters rond Heytze, Hubers, Hagar Peeters, Tjitske Jansen e.a. Een lichte, verstaanbare toets, die overigens schrijnende ernst niet uitsluit, is zo’n beetje het handelsmerk van deze ‘groep’.
Bij Tuinman, die in 2004 debuteerde met ‘Vitrine’ en die ook zeer actief is bij het organiseren van festivals en bloemlezingen, ligt dat iets anders. In haar zeer compacte, doorgestructureerde, maar ook sterk associatieve gedichten is de verstaanbaarheid enigszins naar de achtergrond gedrongen. Al was het maar omdat zij enerzijds scherpe portretten van mensen in haar poëtische vitrine etaleerde en zélf min of meer buiten schot bleef.
Zo’n complicerende factor kenmerkt ook haar tweede bundel ‘Receptie’. Deze bestaat uit twee afdelingen, eenvoudig ‘Een’ en ‘Twee’ geheten. De eerste bevat gedichten die de gevoels- en binnenwereld van een vrouwelijk ‘ik’-personage in klare maar ook veelal minder klare, gewrongen taal schetsen en tegelijk de buitenwereld resoluut op afstand houden. “Mijn leven is drie kamers groot. Ik beweeg me / langs de randen, patrouilleer door gangen, / controleer de trap, bewaak het raam”. Dit klinkt niet erg gezond. Netzomin als de postbode, die als een spion wordt voorgesteld, ‘een rode gloed langs / het gordijn’ veroorzaakt en ‘rook door de brievenbus’ blaast. In ‘Scherm’ wordt de binnenwereld zelfs tegen zichzelf beschermd in een pathologische poging de ene helft van het breid niet te laten weten wat de andere doet! Daar kun je goed mal van worden.
In afdeling ‘Twee’ probeert de ‘ik’ de buitenwereld schoorvoetend in haar domein toe te laten. Van harte gaat het niet en het lukt ook vaak niet, hoezeer de achterplattekst van de bundel ook anders beweert. Het gedicht ‘Zijde’, dat begint met ‘Op zaterdagmiddag borduur ik gesprekken’, is echt niets anders dan het verslag van een eng en beslist niet communicatief naaikransje! De enige die borduurt en spreekt is de ‘ik’ zelf (‘Ik vertel van één tot / honderd, daarna keer ik om’. ‘De anderen’ zijn geblinddoekt en kunnen kennelijk geen woord bij dit heksenborduurwerkje uitbrengen. Zij heeft alle macht: “Geen zin wijkt af van het / patroon. [...] Mijn schaar knipt ongedode vragen / door. Tenslotte hecht ik alle monden af, loop / langzaam achteruit. De ogen mogen open”. Wel, zijn hier nu van het in de titel genoemde lapje zijde, van de geblinddoekte aanwezigen óf van dit gedicht zelf de monden keurig afgehecht? Wat een morbide ‘patroon’. Maar wat een fraaie, onontwarbare spiegelbeelden!
Wat Tuinman, als organisatrice van culturele manifestaties alleen al volop in de wereld staand, zo boeit in dit bijna autistische en contactgestoorde alter ego zou ik niet weten. Het kan me ook niet schelen. Feit is dat deze gedichten, wanneer al te particuliere associaties en het iets te veelvuldig gebruik van elliptische zinnen achterwege blijven, een sterke uitstraling en een heel eigen toon hebben.
Dat de tweede afdeling ten opzichte van de eerste helemaal niet zo louterend is, zoals ik al opmerkte, blijkt alleen al uit het aangehaalde gedicht ‘Zijde’. Het titelgedicht van de bundel (zie hieronder), eveneens uit de tweede afdeling, wijst ook al iedere inmenging in de privéwereld af. Wel een ‘receptie’ maar geen hotel; de stekker van de bel is uit het contact gehaald. Ontbijt buiten, zodat de ‘ik’ binnen op haar balkon rustig de vogels kan voeren. ‘Kachelman’ en ‘meternemer’ komen er pas in nadat de ‘ik’ alle sporen van haar activiteiten heeft weggeschrobd. Tja, en als de auto dan de straat uitrijdt, dan pas gaan de lampen aan.
Zo is er ook een mooi gedicht waarin de ‘ik’ een minnaar in haar bed toelaat dat eindigt met de paradoxale regels: “Alles wat ik nodig heb vannacht: jouw handen om mij / los te laten. Onze ringen slapen een volmaakte acht”. Elkaar loslaten, maar dan die in elkaar onschuldig rakende ringen een soort eeuwigheid beleven...
Er staan ook mindere gedichten in deze bundel, maar de kerngedichten zijn frappant. Wat dat betreft ben ik benieuwd hoe het deze zich toch makkelijk op podia bewegende dichteres en haar juist van de wereld afgekeerde afsplitsing later nog zal vergaan.
Peter de Boer

bron zie:(c)Trouw

Geen opmerkingen: